Samen

Kunnen we weer op jullie rekenen? Ja hoor, dat kunnen ze. Want stoppen valt ook zo op. Waarom stoppen ze? Wordt er dan gezegd. Er zal gespeculeerd worden. Dat het misschien helemaal niet zo goed gaat allemaal. En dat is voor niemand leuk. Kunnen wij dan nog op iets extra’s rekenen? Nee hoor. dat zit er niet in. Je mag met je logo op de shirts. En op een bord op de achtergrond als er interviews zijn. En je mag kaartjes weggeven. En beeldmateriaal van spelers gebruiken. Niks exclusiefs natuurlijk, gewoon het standaard spul. O ja, en er zijn weer wat andere sponsors bijgekomen, maar die komen minder prominent in beeld dan jullie hoor!

ING is  – samen met Nike – hoofdsponsor van de KNVB en daarmee het Nederlands Elftal. Shirtsponsor, noemt de KNVB dat. Dat is leuk voor ING, want ING heeft een leeuw als beeldmerk en claimt ook Nederlands te zijn en heeft ook oranje als kleur gekozen. Ze hebben dus van alles met elkaar gemeen. Maar er zijn ook nadelen. Het kost bijvoorbeeld geld. Geld waarvan je met gemak al je klanten op een etentje kunt trakteren. Of een goedzittende broek. Nog een nadeel: het kost nog meer geld. Waar je zou verwachten dat je als supersponsor een club steunt in ruil voor publiciteit, werkt het hier precies andersom: ING wordt verwacht reclame te maken voor het Nederlands Elftal wanneer het erop aankomt. Elke twee jaar is dat weer zover, met een EK of een WK. En dan moet je als supersponsor wel van je laten horen. Statige bankkantoren worden tijdelijk omgetoverd tot jeugdige trapveldjes, wie spaart krijgt een oranje handdoek en er moet uiteraard een televisiecommercial komen die niemand mag missen.

Want wij zijn saaamen, een land met vele naaamen. Dat is het refrein van het liedje van René Froger dat de commercial van ING voor het EK begeleidt. En er is geen letter in gelogen.  Hartstikke waar. Zo onomstreden waar dat je je kunt afvragen waarom je het zo vaak moet herhalen. En dat geldt eigenlijk ook voor de rest van het spotje. Het trapt af met een (voor wie het nog weet) Punika-collage van gearmde ballenjongens. En alle daaropvolgende shots zijn kleine mini-clips of stilstaande beelden van eveneens zorgvuldig samengestelde groepjes mannen en vrouwen  – bekend en onbekend, jong en oud, autochtoon en allochtoon – die elkaar broederlijk een arm om de schouder slaan. Bij de kapper, op kantoor, op straat, thuis, in het ziekenhuis en eindigend in de kroeg waar het Nederlands Elftal op groot scherm arm om arm prijkt voor de aftrap. Want, zo concludeert ING uiteindelijk: Oranje zijn we allemaal!

Een lange weg om dat te zeggen, Waarom investeert ING zoveel tijd en geld in een boodschap die zo voor de hand ligt? In een filmpje waarvan je denkt: is dit nou nieuw of een herhaling? Je ziet de worsteling van ING als oppersponsor bijna terug. In de sleur-en-pleur terreur van oranje uitingen voorafgaand en tijdens een toernooi als het EK moet je opvallen. Maar ING wil helemaal niet opvallen. ING wil geen gekkigheid. ING wil gewoon geen fouten maken. ING wil een bescheiden, hardwerkende bank voor iedereen zijn en niet de bank van verwende sterspelers. Doen we dat, hebben ze misschien gedacht. Maken we gewoon een commercial over iedereen die van voetbal houdt, Niks Nederlands Elftal.

Nike, naast ING shirtsponsor van de KNVB, nam in februari al het voortouw en kaapte een week lang alle media-aandacht met ‘het nieuwe uit-shirt’. Ogenschijnlijk niets meer dan een zwart t-shirt gemaakt van een soort glimmende stink-stof. Maar Nike wist het shirt te ‘hypen’. Ze kondigden de verschijning met veel bombarie en Nederlandse sterren aan, lieten de eerste beelden lekken en kwamen in alle talkshows alsof ze opnieuw de penicilline hadden uitgevonden. Ze lieten Nederland een jaloersmakend staaltje shirtsponsorschap zien. Zonder ING. Die stond (nog) niet vermeld op het shirt.

Als je dan als ING, als shirtsponsor met recht op het vertonen van beeldmateriaal van het Nederlands Elftal, een commercial maakt die eindigt in een beeld van het Nederlands Elftal, dan zou je toch minimaal verwachten dat ze jouw shirt aan hebben! Dat is mislukt. De spelers dragen oranje… vestjes. En als  je een hele grote televisie hebt zie je daar, onder KNVB, nog net ING staan.

De kaarten zijn geschud. De KNVB maakt een beetje reclame voor ING. ING maakt voor een hoop geld een hoop reclame voor de KNVB. Samen met vele andere namen.

Lichtjes

Ik heb het net op de radio gehoord. Het zou vanavond lichtjes kunnen gaan regenen. Ik kan het bijna niet geloven. Wat een nieuws. Lichtjes regenen. Hoe zou het eruit zien? Als kleine vuurvliegjes? Of misschien regent het wel allemaal kleurtjes, zoals de kerstboomlampjes waarvan ik vroeger mijn ouders jaar na jaar maar niet kon overtuigen. De mooiste lichtjes ontstaan als de veelkleurige schitterende weerspiegeling van de glitter oogschaduw van Patricia Paay in de late jaren zeventig.  Of als de parelmoerachtige truien van Anita Meijer in dezelfde periode.  Televisie maakte alles alleen maar mooier. In de schijnwerpers van TopPop gingen de weerkaatsingen van de strassteentjes en de ‘lovertjes’ een eigen leven leiden. Vloeibaar en kleurrijk,  dansend met elkaar en dan weer uiteenspattend als bellenblaas. Zet de lens van de camera op een potje glitter en de magie is niet te stoppen. Commercials maakten er jarenlang volkomen terecht dankbaar gebruik van. Betraand van geluk bleef je bedolven onder de dikke laklagen van de nieuwe Sony Bravia achter. Zelfs de zieligste auto’s kregen mythische proporties door de scheurend langs Zuid-Afrikaanse zonsondergangen te laten langsflitsen. Maar met het eveneens ooit mythische Griekenland gaat met de crisis nu dan toch echt het licht uit in reclameland. De nieuwste commercial voor Toyota gaat over zegeltjesplakkende, zoutloze Hollanders die – onder het genot van een zakje huismerkchips – elkaar eindeloos bevestigen in hun gemene deler: radicale middelmatigheid. Waar zijn de bergen? Waar is de veel te hoog gegrepen soundtrack? Je kunt ook té eerlijk zijn, toch? Ik bedenk het er allemaal maar bij voorlopig. Net als bij de radio.

Verschenen in Fonk, oktober 2011

 

 

In de MarieClaire

Interview met mij en Marloes Nabben en Valérie Dekeuwer

Interview met mij en Marloes Nabben en Valérie Dekeuwer

Over ons als "madwomen'

Over ons als “madwomen’

In de MarieClaire van augustus 2011

In de MarieClaire van augustus 2011

True

Ik zie het ze bedenken. En als ik het ze zie bedenken, is de magie weg. “We hebben weer een briefing binnen!” “Roep de schetser!” “Ik zeg: een krokodil op de vloer van de supermarkt, en daar stapt die manager dan zo overheen.”

Ik hou van reclame. Ik hou van commercials. Maar je moet als reclamemaker wel een beetje je best blijven doen en je kansen pakken. Een goed format wil nog niet zeggen dat elke uiting die aan de criteria voldoet even goed is. Het leuke van de Superdieren was dat je nieuwe dieren leerde kennen. Wat ik altijd zelfverzekerd als een hamster betitelde, blijkt een relmuis te heten. Ik zag de wisent aan voor een alledaagse buffel. En van de dikdik, een enigszins aanstellerige, langgewimperde kruising tussen een hertje en een bokje, had ik mijn hele leven nog nooit gehoord. Ik was ervan overdonderd. Ik koop een struik andijvie en een doos wattestokjes en krijg er gratis een voor mij compleet nieuwe (maar  – ik geloof het onmiddellijk – al generaties springlevende) diersoort bij!  Dat vraagt toch om een groots en meeslepende belofte en bijbehorende commercial. U voelt misschien mijn jaloezie. Ik werk namelijk bij een zogeheten bewijsvoeringsbureau. Als de belofte is ‘verzekeren kun je zelf’ of ‘glashelder’ of ‘direct resultaat’, dan moeten wij aan de bak en net zolang bedenken en bouwen tot we die belofte (digitaal of anderszins) waarmaken. Voor AlbertHein was het dit keer andersom. Er werd een prachtige, potentieel levensveranderend traject uitgerold. Achter elk pak macaroni schuilde een doopvontschelp, butskop of serval. Er ging een wereld open, gewoon bij AlbertHein. Maar wat was de groots en meeslepende belofte? Krokodillen, apen en struisvogels. Die heb ik al zo vaak gezien…

Verschenen in Fonk, juli 2011

Wiki Waarheid

Als je zeker wilt weten hoe iets werkelijk zit, zoek je op internet. Als je twijfelt aan de juiste spelling of grammatica, test je verschillende versies van dat woord of van die zin via Google en kies je de versie met de meeste hits. Vervolgens komt jouw betoog waarin dat stukje taal voorkomt ongetwijfeld weer op internet terecht, zodat die versie met een +1 score in de Google hitlijsten verschijnt voor de volgende twijfelende typer. Of het taaltechnisch nou klopt of niet, doet er eigenlijk niet meer toe. We schrijven het allemaal zo dus is het goed. Taal is een levend instrument, heb ik altijd geleerd, dus als we collectief iets stoms zeggen dan maken we daar de nieuwe regel van en is het niet meer stom. Dat is misschien wat verdrietig, maar geen ramp.  Benauwender is de manier waarop we meer en meer zijn gaan vertrouwen en bouwen op online bronnen die bestaan uit het gedachtegoed van miljoenen mensen met een gevaarlijke combinatie van lage IQ’s en hoge eigendunk. En rampzalig wordt het wanneer blijkt dat 82% van de Nederlandse scholieren alles wat gepubliceerd wordt op internet voor waar aanneemt (2009, Motivaction in opdracht van Uitgeverij Malmberg). Tieners leveren met droge ogen werkstukken over de Tweede Wereldoorlog in die volledig gebaseerd zijn op de holocaustontkennende websites die hun SEO perfect in orde hebben.

Google is een wonderlijke bron, als je de waarheid wilt weten. Je zoekt op Ghandi en vindt het portret van de dementerende lapjeskat van een fanatieke weblogger, een te downloaden werkstuk voor de prijs van twee ringtones en een link naar een citatensite voor als je nog een speech moet houden. Google weet best wat je leuk vindt!  En voor de saaie types die echt wat willen weten, heeft Google ook een antwoord: in de nieuwe browser Chrome prijkt het bedroevende excuus voor wetenschap steevast bovenaan: Wikipedia. Je mag er natuurlijk niets van zeggen, want ‘als het je niet zint, dan pas je het toch lekker aan’, maar als je iets zoekt dan is het toch vaak omdat je het niet weet. En als je het niet weet, dan kun je ook niet inschatten of het klopt wat Wikipedia je wijsmaakt.

Moeten we Google nu de schuld geven van het propageren van waanzin, of is het tijd om zelf op te komen voor de waarheid? Daar ligt het hele probleem. We willen helemaal niet weten hoe het echt zit. Google toont alleen onszelf: dat wat we zoeken en dat wat we schreeuwen. Google heeft de meest intelligente browser en zoekmachine ontwikkeld om ons in onze eigen stupiditeit tegemoet te komen. De enigen die nu opkomen voor de waarheid, zijn de kennisinstituten die zich eenvoudigweg niet kunnen neerleggen bij het ‘zoekraken’ in zoekmachines van wetenschappelijk gestaafde informatie. Zo lanceerde het Nationaal Comité 4 en 5 mei onlangs tweedewereldoorlog.nl, waar bijvoorbeeld docenten naar kunnen verwijzen voor betrouwbare informatie over deze kwetsbare materie. Ineens stonden journalisten op scherp. Wie dacht het comité wel niet dat hij was, om zo te oordelen over de betrouwbaarheid van bronnen: “Zijn jullie God ofzo?!”

Nee hoor, God is al vergeven aan de massa. En die zijn met heel veel dus daar doe je niet zoveel aan. Het enige dat je kunt proberen is de massa bewust te maken dat er zaken zijn waar anderen meer verstand van hebben dan jij of zij. Waar lange studies naar verricht zijn, waaruit zelfs waarheden aan het licht gekomen zijn, hoe tijdelijk misschien ook. Hadden we ons, bij een gebrek aan grondstoffen, niet ooit voorgenomen een kenniseconomie te worden?

Belfast

In Belfast wonen heel veel jongeren. Waarschijnlijk allemaal zo’n 15 jaar geleden verwekt, met het einde van het ergste geweld.
Geen van de jongeren had oordopjes in. Het was even wennen, die blote tieneroorschelpen. Maar de jongeren schaamden zich er totaal niet voor.
In Belfast heb je ook geen Mp3 nodig. Ze hebben daar alleen maar goede muziek. Dat viel me dus ook op. In Belfast.
Op de luchthaven draaiden ze Snow Patrol, uit de speelhallen schalde Duran Duran, in het hotel kreeg je AIR als ontbijt. Plekken die je doorgaans zou ontlopen vanwege de rechtenvrije nietsnummers, werden in Belfast voorzien van een kritische noot. Het hele weekend voelde als een real-life videoclip. Het droevige, rauwe maar ook aandoenlijke, burgerlijke van de eilanden, als decor voor de mooiste muziekjes. Beetje Bronski Beat. Dat viel me op. Met nog heel veel dingen.

Goedemorgen Neverland

Vanmorgen was Within Tempation bij Goedemorgen Nederland. Tussen de muffins en gedrapeerde koffiekopjes zaten ze lekker te keuvelen. Over dat ze overal zo populair zijn in de rest van de wereld. En dat ze daarom nu ook naar Amerika gaan. En dat ze daarom alleen de muziek een beetje hebben moeten aanpassen, want Amerikanen houden van gitaren en niet van experimenten op de Casio. Bij Goedemorgen Nederland gaat dat erin als zoete ontbijtkoek: al die domme buitenlanders die nog niet klaar zijn voor onze Hollandse Helden. Ik voelde me een beetje beledigd door de KRO, want ik kon me ineens voorstellen dat ik Without Synthesation misschien nog best de moeite waard zou kunnen vinden. Ik heb ze ooit gezien op Ozzfest. Ik kwam natuurlijk voor TOOL en stond zover van WT als je op een festival af kunt staan van een band. Ik stond bij de pannenkoeken. Maar dat maakte niet uit. Ze kwamen op, er was vuurwerk, er rezen opblaasdoornentakken uit het podium die over het publiek krulden. Zij stond daar, in alles wat je je kunt voorstellen bij een rode jurk. Het was Walt Disney voor volwassenen… Met het stroop op mijn kin en poedersuiker niezend stond ik daar, perplex als na een tripje fairydust met Peter Pan. Ik vond het magisch. De muziek was gewoon achtergrondmuziek bij het sprookje… Maar dat sprookje is nu voorbij. Dankzij Goedemorgen Nederland. Een sprookje lees je voor het slapen gaan, niet bij een overbelicht ontbijt. Naar Neverland 1 kun je niet zappen.

Wifi Miffi

 

Column in Reclameweek, 6 november 2007

Column in Reclameweek, 6 november 2007

Het witte konijn kwam uit een paarse kartonnen doos. De oren (een paar blauwwit gestreepte en een paar gouden) bleken in twee kleinere paarse doosjes verstopt. De oorspronkelijk witte oren trok ik er met weinig moeite uit. Links boorde ik een gouden oor in de kop van mijn nieuwe konijn en rechts één van de twee blauwwitte.  Ik stopte de stekker in een gat waar je bij een konijn normaal een bolstaart zou verwachten. Het konijn zwaaide wild met de nieuwe oren, piepte en sloeg rood uit in de buikstreek. Vaarwel eenzaamheid! Mijn Nabaztag was aangesloten en had direct koorts.

Alsof de verwarring tussen Hello Kitty  en Nijntje Pluis (Miffy) nog niet groot genoeg was ( “…dus die Kitty heeft kleinere oortjes?”) is er nu Nabaztag. De Wifi lookalike van Kitty en Nijntje. Zonder pluis. Een gemiste kans voor deze Wifi Miffy dat de makers het geen Wiffy gedoopt hebben. Maar dat kun je vervolgens zelf doen. Als je eenmaal Wifi door je Miffy hebt laten stromen tenminste. Voorlopig was ik nog niet zover…

De paarse doos waar mijn Wiffy in arriveerde verwijst me naar een website en die website verwijst me naar een installatie handleiding in PDF. Het blijkt een dikke download met instructies, die voor mensen zoals ik (belast met een infantiele geest, want anders haal je sowieso geen Nabaztag in huis) even vaag is als de gemiddelde Mediamatic-lezing. Wiffy houdt acuut op met panikeren als ik op bladzij vijftien lees dat ik een knop tussen de oren moet indrukken. Als ik die knop vervolgens te lang ingedrukt blijk te houden (pagina zestien) raakt Wiffy geïrriteerd.  Een blauwe buik flikkert ongeduldig, Het gouden oor gebaart dat de maat bijna vol is. Ik hoor mezelf sorry zeggen tegen een peperdure, verwende hangoor-albino die elk moment in Chucky kan transformeren. Voor de zekerheid haal ik de stekker eruit. Ik lees de dikke download opnieuw. Binnenkort.

Nabaztag kan berichtjes voorlezen, actuele weers- en verkeersinformatie doorgeven, de luchtkwaliteit testen, fortune cookies uitpakken en Tai Chi-les geven. Maar mijn Wiffy kijkt me met een goud en een blauwwit gestreept hangoor de hele dag afwachtend aan. Het begint een beetje te knagen. Deze kerst verdiep ik me net zo lang in dit kale konijn totdat het me zegt dat alles is vergeven….

 

Interview in N.A.P.

In het nulnummer van stadsglossy N.A.P., in de categorie ‘Up & coming’

In Amsterdams eerste stadsglossy

In Amsterdams eerste stadsglossy

In 'Up & Coming'
In ‘Up & Coming’

Over jonge, veelbelovende Amsterdammers

Over jonge, veelbelovende Amsterdammers

 

Fotograaf: Hazel Ling

Femke Schavemaker

Femke Schavemaker (1973) werkt als copywriter/creative director en columnist. Ze was voorheen o.a. creatief directeur bij LBi. April 2017 verscheen haar debuutroman Karkas. Femke groeide op in Zoetermeer en vertrok naar Amsterdam om filosofie te studeren. Later volgde ze enige tijd de schrijfopleiding aan de Rietveld Academie.